Een switch, in de context van netwerktechnologie, is een apparaat dat wordt gebruikt om verschillende apparaten binnen een lokaal netwerk (LAN) met elkaar te verbinden. Het fungeert als een centraal punt waarop computers, printers, servers en andere netwerkapparaten kunnen worden aangesloten. Een switch werkt op de datalinklaag (laag 2) van het OSI-model en kan ook op de netwerklaag (laag 3) functioneren als het om een multilayer-switch gaat.
Het belangrijkste kenmerk van een switch is zijn vermogen om het netwerkverkeer efficiënt te beheren. In tegenstelling tot een hub, die data naar alle aangesloten apparaten stuurt, stuurt een switch data alleen naar het apparaat waarvoor het bedoeld is. Dit wordt mogelijk gemaakt door het gebruik van MAC-adressen (Media Access Control) om de identiteit van elk aangesloten apparaat te herkennen.
Dit selectieve doorsturen van data vermindert de kans op netwerkcongestie en verbetert de algemene prestaties en efficiëntie van het netwerk. Switches zijn daarom cruciaal in grotere netwerken waar veel apparaten met elkaar communiceren.
Switches variëren in grootte en complexiteit, van kleine thuisnetwerk-switches met een paar poorten tot grote bedrijfsswitches met geavanceerde beveiligingsfuncties en ondersteuning voor honderden poorten. Ze spelen een sleutelrol in het creëren van een gestructureerd en goed functionerend netwerk, door het mogelijk maken van een snelle en betrouwbare communicatie tussen de verschillende apparaten.